Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Hij zeide tot mij: Mensenkind! Ik zend u tot de [6]kinderen Israels, tot de rebellerende [7]volken, die tegen Mij gerebelleerd hebben; zij en hun vaderen hebben overtreden tegen Mij [8]tot op dezen zelven huidigen dag. 6. Versta, de Joden, die uit hun vaderland Judea in Babylonie met Jojachin gevankelijk weggevoerd waren, onder hfdst.3 vs.11; hoewel daaronder ook begrepen kunnen zijn de tien stammen, die uit hun land onder de heidenen verstrooid waren. Sommigen verstaan daarbij ook de Joden, die nog in hun vaderland woonden, tot wie de profeet Jeremia van God gezonden was. 7. Hier is het woord Goijm, betekenende heidenen; zo schijnt de Heere zijn volk hier te noemen, omdat het zover door de afgoderij van Hem afgeweken was, dat het niet beter was dan de heidenen; hoewel het ook in het goede den Israelieten toegeschreven wordt; Ex.19:6; Joz.3:17, en Joz.5:8, enz. 8. Hebreeuws, tot op het been, of wezen deszelven daags; alzo Gen.7:13, en Gen.17:26; Lev.23:14, en onder hfdst.24 vs.2, en hfdst.40 vs.1.